Slavenwerk

slavenschip
foto Spiegel Historiael 39/5, collectie Bristol Museum & Art Gallery

Het kopen van slaven is uniek voor de trans-Atlantische slavernij. Overal in de wereld kwam slavernij voor maar meestal werden slaven gewoon onder dwang geroofd zonder dat er voor werd betaald, bijvoorbeeld tijdens oorlogen. Maar in de 17-de en 18-de eeuw was Afrika, waar de geschiktste werkkrachten waren te krijgen, geen Europees gebied, op enkele kleine forten na. Afrikaanse vorsten waren machtig en slaven konden alleen via hen worden gekocht. Dat geld moest van de planters komen. Eenmaal vervoerd een aangekocht in Guyana wilden de planters - en hun investeerders - wel graag dat het aangekochte personeel niet wegliep of bij de buren ging werken. Daarom werden alle slaafgemaakten na aankomst gebrandmerkt met de initialen van hun eigenaar en werd elk individu als bezit op de balans van de plantage genoteerd. Slaafgemaakten zag men als een zakelijke investering, noodzakelijk voor de productie van suiker of koffie, net als bijvoorbeeld een nieuwe suikermolen.

Dit gegeven maakte de afschaffing van de slavernij erg lastig, omdat daardoor de financiële belangen van honderden planters en duizenden investeerders werden geschaad: de waarde van de plantages - die vooral was gebaseerd op het aantal slaven - zou door afschaffing van de slavernij enorm afnemen. Vandaar dat in Nederland in 1863 de slavernij pas na 40 jaar onderhandelen kon worden afgeschaft omdat het parlement toen pas akkoord ging met een tegemoetkoming per slaaf  (300 gulden) die door de staat aan de plantage-eigenaren werd uitgekeerd. Veel nazaten van slaven zijn daar nu nog boos over: waarom de eigenaren gecompenseerd en niet de slaafgemaakten die lichamelijk en geestelijk zwaar hadden geleden onder de slavernij?

Grote variëteit in slavenwerk: veel mannelijke slaafgemaakten werden ingezet voor het aller zwaarste werk:  het ontginnen van het tropisch bos, het graven van kanalen en daarna het kappen van het suikerriet. Vrouwen moesten vaak in het plantershuis werken als bediende, of plukten en verwerkten katoen. Anderen werden zager of timmerman. Weer andere roeier: veel plantages lagen meerdere dagen roeien van de hoofdstad en alles moest per boot over de rivier worden vervoerd (er waren geen wegen). Nog weer anderen werden suikermaler of suikerstoker, gevaarlijk en moeilijke werk, waarbij veel gewonden en ook doden vielen.